des fJMenftheljjkeii levenx . 13
DE Marmere Pilaar ilaat vaft , en onbefweken , Hy wijkt niet voor Jupijti , maar blijft een eeuwig ; teekeny
In fpijt van weer en wind klimt hy ten Hemel op , En ftijgt tot inde locht met cenen trotzen kop :
^e Paal ilaat daar hy ftaat , hy weet van geen verichrikking , 'jTe recht hy een Figure , en beeide is van Gods fchikking , jj't Gezet welk is gefteld door't Goddelijk beleet , »Hoegroot , hoehocg , hoediep , hoe lang , hoe wijt , hoe breet , *
'JWat was , wat is , en blijft , van gift'ren , heden , morgen , jj O ¡ dit ligt wonder diep in Godes raad verborgen ¡ „ Zoo diep dat ik my yze ! als ik dien afgrond naak , j , Blyd' ben ik , blyd' dat ik daar weder uyt geraak .
bedingen , encaven daar in 00k zeer verfcheyden vangevoelen . Eenigege - * oelden dat bet Fatum hing aan de macht der Sten en ; andere , dat het inde Na - ur alzo gefielt was , en noemden 't daarom 't naatuurlijk Fatum ; dìandere dat " e * niet hfl verändert , maar geweldelijk uitgevoert mofi ■worden : dit noemt' ^en 't geweidig Fatum , & c . Maar om veel hier van te fpreken is onnodig , leze daar ^«Liplium in zijnBoeckxken van ifeStandvaftigheid int 18 , . 20 . Capittel .
, Voor deze God Terminus worden by den Romeinen geojfert , vruchtent " nigraten en wijn , daar van Ovidius inzijne Faillis breeder verklärt ¡igt
HS
Zi et
KbK EVP - . 32
12 13 14