'T le z¿al het hcden - daeghs vanpajfe können koken , , En JauJfen mer de fmaeckvan dez^e <viezji lien ? E>at noytgeen reuck engaj\ dat h ebb enfygheroken ,
En dat on & ienlick is 3 dat h ebb enfyghezjcn .
Eloe dat hetyemant maeckt , hy kan zjich noyt verheeren 3 Voor dees hy al te ruym» voor die te nauwe lee ft :
wonder ? op een ey daer vint - men z^elfs tefcheeren . Eick een heeft wolgenoegh , oock diegeen wolen heeft .
A Uyt -
t , T ' " " V Ci . k
1 KbK 2evp - 3z3 u
10 11 12 13 14 15
crn I