r ; * " "
164
'tßetoiffe datmen waant Wert al te vaack betraant ,
Licht raakt de Vloedtaen 'tEbbeo , Het is onfekerheydt , ( Dat laatuzijngefeyt )
Te hoùdcn dat wy hebben .
Bcfiet bet wanckel ftaan , Der opgeklommen aan , „ Oœfival ii leeren ,
» Gaat , wilt ghy'ttèlfde fien ,
1 Daar Borgers , Edel - lien , En Kocpluy werden Heeren .
Koe inennich reedt te Ros In't om - gekeerde Bos ,
Die nú wel moet voeteeren : Koe mennich lecker - beck , Was walgelijck van't Speck , Die 'tMoes nü moet ontbeeren ,
Stortyemant van de Rots Door opgeblaafen trots ,
) De fpot is fijn beklaagen ,
» r Maar valteen biiyghlaam hart , ■ Een yeder lai de ( mart ,
> Van iijne roüwe draagen .
Maar eer , eil onvermoedt , Sal rampentegcnfpoedt , Doen'thoogh - verlieven daalen , Als 't geen dat by der aardt ,
Wert nederich bewaart , in ongeçierdeZaalen .
„ Had óoyt lice DùytfcheRijk , V " în grootflieyt ( ijiis gelijk , v Van hooghmoedt en vermoogen ? „ Eer't felle Oorlochs - dier ,
Met fijn vergiftich vier , >> Hct «eder had' geboogen Ì
1KbK2E»M23 4 5 6 7 8 9 • I