ken? Waar gaan ze heen ?“
„Dat weten wij, dat weten
wij !“ tjilpten de musschen.
„Wij hebben daarginder in
de“stad door de vensters ge-
keken. Wij weten waar zij
heen gereden worden. Ó, zij
komen tot de grootste pracht
en heerlijkheid, die men zich
denken kan. Wij hebben door
de ruiten gegluurd en gezien,
dat zij midden in de warme
kamer geplant en opgesierd
worden met de mooiste din-
ven, vergulde appels, honig-
koeken, speelgoed en hon-
derde ):-hties 6’
„En dan ?“ vroeg de'den-
neboom en al zijn takken
beefden. „En dan? Wat ge-
beurt er dan ?“
„Ja, meer hebben wij niet
gezien. Maar het was onver-
getelijk mooi.“
„Mocht ik ook bestemd
zijn om dien heerlijken weg
te betreden“, jubeide de
boom. „Dat is nog heel wat
beter, dan over zee te vaan.
O, ik ben ziek van verlan-
gen er naar. Was het maar
Kerstmis! Nu ben ik al wel
even groot en flink opge-
groeid als de anderen, die