„Zie, zoo gaat het in de
wereld toe‘, zei de eenden-
moeder, terwijl ze haar sna-
vel scherpte, want ze had
haar deel van den palingkop
ook wel willen hebben. „Ge-
bruikt nu je beenen eens en
laat me zien hoe goed je
manieren verstaat. Je moet
je kop buigen voor die oude
eend daar; zij is hier de
voornaamste van ons allen,
zij is van Spaanschen adel,
daarom is zij zoo zwaar, en
zict ge wel, dat zij een roo-
den lap om ’t eene been
heeft. Dat is iets heel bui-
tengewoons en de grootste
onderscheiding die eene eend
te beurt kan vallen. Het be-
teekent dat men baar niet
wenscht kwijt te reken, om-
dat mensch en dier haar
oogenbhlikkelijk herkennen
kan. Vooruit nu, zet je voe-
ten niet naar binnen, een
welopgevoede eend spreidt
zijn teenen zoo ver mogelijk
uitelkaar. Zie maar naar mij,
huig je hals en zeg: „kwek.“
Aldus werd gedaan ; maar
de andere dieren in het rond
namen hen allen flink op en
schreeuwden : „kijk me dat
sens nan, nu moeten we dat
troepje er ook nog bij heb-
ben, alsof we al niet reeds
talrijk genoeg zijn. En hoe
hebben we het nu, welk
vreemd monstertje js dat