DE BUREN.
van de
dat ze
1 kuste
ngboek
‘rissche
die uit
iederen
naar de
usschen
ar hare
ij thuis
ets van
ct, dien
ar sloot
fsnijden
knapen
ne zeer
daarom
elkens.
eer- en
n. Het
musch
;ij niets
is recht
zj dat
lagen,
jongens
streken
werd, daarop werd het goud op het eiwit geplakt, en nu was
de oude musch van top tot teen verguld. Zij echter dacht
niet aan dien opschik en sidderde over haar geheele lichaam,
En de zeepman scheurde een lapje uit de roode voering van
zijn ouden mantel, knipte het in den vorm van een hanekam
en plakte dien den vogel op den kop.
„Nu zult gij haar eens zien vliegen met haar verguld kleed,”
zeide de oude man en liet de musch los, die in den doode.
liijksten angst voortvloog, beschenen door de stralen der zon.
Wat verspreidde zij eenen glans! Alle musschen, zelfs ook
een kraai, hoewel reeds oud, schrikten geducht, toen zij haar
zagen, maar vlogen haar toch achterna om eens te zien, wat
dat voor een vreemde vogel was.
Door angst gedreven, vloog zij naar huis; zij was op het
punt van uitgeput ter aarde te storten; de schare der haar
vervolgende vogels groeide al meer en meer aan, ja sommige
trachtten naar haar te bijten.
„Zie haar eens! Zie haar eens!” schreeuwden allen.
„Zie haar eens! Zie haar eens!” schreeuwden ook haar
eigen jongen, toen zij bij haar nest was gekomen. „Dat is
zeker een jonge pauw; bij heeft alle kleuren van den regen-
boog: de oogen doen pijn, als men er lang naar kijkt, juist
zooals moeder ons verteld heeft. Piep ! Dat is nu „het schoone” !”
En daarop beten zij allen met hare kleine snavels op den
vogel los, zoodat het onmogelijk was in het nest te komen.
Zij had zóo veel te doen, met zich zoo goed mogelijk te ver.
dedigen, dat ze niet eens „Piep!” kon schreeuwen, veel min:
der nog: „Ik ben je eigen moeder!” Ook de andere vogels
vielen nu op de musch aan en plukten haar veder voor veder
uit, totdat zij bloedend op den rozestruik neerstortte.
„Arm dier!” zeiden alle rozen; „houd u maar goed, wij
willen u verbergen! Steun met uw kopje maar tegen ons!”
De musch breidde nog eens hare vleugels uit, daarop trok zij