Full text: Andersen's Sprookjes

OP DEN DAG VAN HET STERVEN. 
te doordringend; de ziel deinsde er voor terug, als voor een 
ontbloot zwaard. Zacht en roerend klonken de tonen: geen 
aardsche tong kan het beschrijven, en de ziel beefde en boog 
zich dieper en dieper; maar de hemelsche heiliging doordrong 
haar, en nu bespeurde en gevoelde Zij, wat zij nooit vroeger 
gevoeld had, de centenaarszwaarte van baar hoogmoed, hare 
hardheid en hare zonde, — En het werd licht in haar binnenste. 
„Wat ik goeds op de wereld deed, dat deed ik, omdat ik 
niet anders kon; maar het booze — kwam uit mij zelf voort.” 
En de ziel voelde zich verblind door den glans van het 
reine hemellicht; onmachtig zeeg zij neer, kennelijk diep in 
zich zelve gedrongen, verbrijzeld, niet rijp voor den hemel, 
en daar zij aan den strengen, onverbiddelijken, rechtvaardigen 
God dacht, Dien zij zelve had verkondigd, waagde zij niet te 
stamelen: „Genade !” 
Maar nu kwam de genade, de niet meer gehoopte genade, 
Het werelddal was immers Gods hemel; Zijne liefde door- 
stroomde dat in onuitputtelijke volheid. 
nHeilig, heerlijk, liefdevol en ede] worde de menschenziel!” 
zoo klonk en zong het. En allen, allen zullen wij op onzen 
laatsten aardschen dag gelijk deze ziel terugschrikken voor 
de stralenzee der heerlijkheid van het hemelrijk; diep zullen 
wij ons buigen, deemoedig neerknielen en toch gedragen en 
staande gehouden worden door Zijne liefde en genade, op 
nieuwe banen zwevend, gelouterd, edeler en reiner, telkens 
naderkomend bij de heerlijkheid des lichts. En door dit gesterkt 
beuren wij ons eindelijk op in de eeuwige klaarheid 
(EN. 
HZ 
ÄNS 
4_
	        
Waiting...

Note to user

Dear user,

In response to current developments in the web technology used by the Goobi viewer, the software no longer supports your browser.

Please use one of the following browsers to display this page correctly.

Thank you.