DE GOUDEN SCHAT.
van den politiedienaar is dat opperbest gegaan, en — Ze heeft
al een vrijer.”
„Maar ’t werd al een poosje later zoo groen als eendenkroos
en moet gedurig weer geverfd worden.”
„Och, dat kan ze wel betalen,” zei de buurvrouw; „00k
Peter kan dat; hij komt in de voornaamste huizen, zelfs bij
den burgemeester, waar hij juffer Lotte pianoles geeft.”
Spelen kon hij, ja, spelen, zoo recht uit het bart, en dat
wel de allermooiste melodieën, die nooit nog op een notenblad
hadden gestaan; hij speelde in de heldere nachten en ook in
de donkere, „men begreep niet, hoe hij ’t uithield.” zeiden
de buurvrouwen en de alarmtrom.
Hij speelde, dat men zich er door boven de aarde verheven
voelde, en uit zijn spel rezen daarbij altijd, als ’t ware. hoog-
vliegende plannen op: Beroemdheid!
En burgemeesters Lotte zat aan ’t klavier; hare fijne vin-
gers dansten over de toetsen, dat het Peter tot in het hart
drong; dat zwol, alsof het barsten zou, en dit gebeurde niet
eens, maar meermalen, en toen greep hij op een dag de fjne
vingers en de fraai gevormde hand, kuste die en zag haar
daarbij in de groote, bruine oogen. God weet, wat hij zei; wij
anderen kunnen dat alleen gissen. Lotte stond daar als met
purper overgoten en scheen sprakeloos. Er traden juist vreem-
den binnen: de zoon van den staatsraad, die een hoog, blank
voorhoofd bijna tot achter in den nek bad, en Peter zat lang
bij hen. Lotte echter zag hem het vriendelijkst aan.
’g Avonds in den huiselijken kring sprak hij over de wijde
wereld en over den gouden schat, die voor hem in zijne
viool lag.
„Beroemdheid !”’
„Bom, bom, bom! Bom, bom, bom VP zei de alarmtrom. „Nu
ig Peter heelemaal gek; ’t brandt in huis, geloof ik.”
Züne moeder ging den volgenden dag naar de markt.