DE NACHTEGAAL.
vermoeid ben en in het bosch uitrust, hoor ik den nachtegaal
zingen! Mijne oogen schieten dan vol tranen en ’t is mij juist,
of mijne moeder mij kuste.”
„Luister, kleine keukenmeid ! zeide de opperkamerdienaar, „ik
zal je eene vaste plaats in de keuken bezorgen met de vergunning
om den keizer te zien eten, als ge ons naar den nachtegaal kunt
brengen, want die wordt heden avond ten hove verwacht!”
En daarop trokken allen naar het bosch, waarin de nach:
tegaal placht te zingen; de helft der hovelingen was bij den
tocht tegenwoordig. Toen zij een eind weegs hadden afgelegd,
begon er eene koe te loeien.
„0,” riepen de hofjonkers, „daar hebben wij hem! Wat een
kracht van stem bij zoo’n klein dier! Maar ik heb dat geluid
vroeger toch wel meer gehoord!”
„Neen, dat is het geloei van koeien!” antwoordde de kleine
keukenmeid. „Wij zijn nog een eindje ver van de plaats!”
Daarop kwaakten er kikvorschen in een moeras.
Heerlijk” zeide de Chineesche hofprediker. „Nu hoor ik
hem; het klinkt juist als een kerkklokje.”
nNeen, dat zijn kikkers!” hernam de kleine keukenmeid.
„Maar nu, denk ik, zullen wij hem wel spoedig hooren ”’
Eindelijk hoorden zij den nachtegaal slaan.
„Dat 18 hij!” zeide het kleine meisje. „Luistert! Luistert!
En dáar zit hij!” Bij deze woorden wees zij op een kleinen.
srauwen vogel, die boven in de takken zat.
„Is ’t mogelijk!” riep de opperkamerdienaar uit. „Zóo had
ik hem mij in het geheel niet voorgesteld! Wat ziet hij er
eenvoudig uit! Hij heeft zeker zijne kleur verloren, nu hij
zoovele voorname menschen om zich heen ziet”!
„Lief nachtegaaltje!”’ riep de kleine keukenmeid zeer hard, „onze
genadigste keizer verlangt, dat gij eens voor hem zult zingen!”
„Met het grootste genoegen!” antwoordde de nachtegaal en
zong daarop, dat het een lust was, het te hooren