UB Kiel digital Logo Full screen
  • First image
  • Previous image
  • Next image
  • Last image
  • Show double pages
Use the mouse to select the image area you want to share.
Please select which information should be copied to the clipboard by clicking on the link:
  • Link to the viewer page with highlighted frame
  • Link to IIIF image fragment

Toonneel Des Menschelyken Levens. Of de Vernieuwde Gulden Winkel; Waar in Door Poetische, Historische, Morale, en Schriftuurlijke leeringen, den mensche vertoont werd, hoedanigh hy zijn leven, handel, en wandel, zediglijk, eerbaarlijk en vermakelijk zal overbrengen. Door J. v. Vondelen. Alles in aangename Maat-Dichten, met Verklaringen in prose gesteld, en met Konst-platen, en Beeldenissen verciert.

Access restriction

There is no access restriction for this record.

Copyright

The copyright and related rights status of this record has not been evaluated or is not clear. Please refer to the organization that has made the Item available for more information.

Bibliographic data

fullscreen: Toonneel Des Menschelyken Levens. Of de Vernieuwde Gulden Winkel; Waar in Door Poetische, Historische, Morale, en Schriftuurlijke leeringen, den mensche vertoont werd, hoedanigh hy zijn leven, handel, en wandel, zediglijk, eerbaarlijk en vermakelijk zal overbrengen. Door J. v. Vondelen. Alles in aangename Maat-Dichten, met Verklaringen in prose gesteld, en met Konst-platen, en Beeldenissen verciert.

Monograph

URN:
urn:nbn:de:gbv:8:2-1893778
Persistent identifier:
PPN743961153
Title:
Toonneel Des Menschelyken Levens. Of de Vernieuwde Gulden Winkel; Waar in Door Poetische, Historische, Morale, en Schriftuurlijke leeringen, den mensche vertoont werd, hoedanigh hy zijn leven, handel, en wandel, zediglijk, eerbaarlijk en vermakelijk zal overbrengen. Door J. v. Vondelen. Alles in aangename Maat-Dichten, met Verklaringen in prose gesteld, en met Konst-platen, en Beeldenissen verciert.
Signature:
Cb 6380
Author:
Vondelen, Joost van
Document type:
Monograph
Publisher:
Lamsvelt
Year of publication:
1699
Place of publication:
Amsterdam
Language:
Dutch; Flemish
Collection:
Collection: Emblem books
Humanities
Scope:
[5] Bl., 148 S., [1] Bl
Physical location:
Universitätsbibliothek Kiel

Contents

Table of contents

  • Toonneel Des Menschelyken Levens. Of de Vernieuwde Gulden Winkel; Waar in Door Poetische, Historische, Morale, en Schriftuurlijke leeringen, den mensche vertoont werd, hoedanigh hy zijn leven, handel, en wandel, zediglijk, eerbaarlijk en vermakelijk zal overbrengen. Door J. v. Vondelen. Alles in aangename Maat-Dichten, met Verklaringen in prose gesteld, en met Konst-platen, en Beeldenissen verciert.
  • Title page
  • Title page
  • Sonnet.
  • De Drukker Wenscht alle Kunst-lievende Nederlanders eeuwigh Heyl en welvaren.
  • Inhoud Der Zinrijkste Spreuken.
  • Zie hier twee Werelden, d'een groot en d'ander kleen, Die wonderlik te zaam zich dragen over een. Des Menschen heerlikheid, vermogen, pracht en roem, Is niet, den gras en hooy, of d'alderminste bloem.
  • Ziet hoe Jupyn bestierd des Werelds zilv'ren Eeuw, Des Somers groen van loof, en's Winters wit van sneeuw. In't zweed uws aangesichts zult gy u brood bekomen, Tot dat gy aarde werd, daar van gy zijt genomen.
  • Ziet hoe Cupido valt, en om zijn onde luymen Zo schandelijken moet den schoonen Hemel ruymen. Die boven't Hemelsch heyr wou stellen zijnen stoel, Viel van Gods aangesicht tot in den Helschen poel.
  • Dus baarde Jupiter Minerva uit zijn hoofd, Naar dat de manke Smit zijn herz'nen had gekloofd. De wijsheyd die van God daald op haar witte vlerken, Is reedlijk, ongeveynft, en vol van goede werken.
  • Ziet hier Japeti zoon om vuur-dieft vast gebonden, Wiens Lever groeyd des nacht s, en werd des daags verflonden. De worm (die nimmer sterst in 't onuytbluslijk vier) Den boosen eeuwig knaagt wanneer hy scheyd van hier.
  • De bitze Nijd zeer graag een oog verliezen wou, Wanneer de Deugd daar voor twee oogen missen zou. Des lichaams leven is een goedig hert vol vreden, Maar bitt're Nydigheyd is etter in de leden.
  • De bitze Nijd zeer graag een oog verliezen wou, Wanneer de Deugd daar voor twee oogen missen zou. Des lichaams leven is een goedig hert vol vreden, Maar bitt're Nydigheyd is etter in de leden.
  • De Pyler die gy ziet, van Godes schikking, is Een levendig patroon, en klare beeldenis. De Heere heeft den mensch, voor zijnen laatsten dag, Een zeker perk gesteld, daar hy niet over mag.
  • Ziet hoe de wrake Gods (op dat wy niet en dolen) Hier vergeleken werd by eenen stillen Molen. Zal God niet wreken dan zijn lieve en uitverkoren, Hoewel hy goedertier, en langsaam is tot toren?
  • Siet hoe een zeldzeam kruyd (ôwonderlijk bedrijf! Het leven weder brengt in een gesturven lijf. Geen kruyd noch plaaster heest Israël in 't gemeen Genesen, dan ô Heer! u eeuwig Woord alleen.
  • 't Is Bacchus die hier zit, na 't leven uitgebeeld, Die ons den Geest verheugd, en alle zorge ontsteelt. De zoete en eedle Wijnverquikt des menschen hert, Wanneer hy matiglijk: met smaak, genuttigt werd.
  • De Vreê veel overvloeds aan ieder maakt gemeen, Wanneer de dullen Kryg met voeten ligt vertreên. Vereenigt u met God, hebt vrede in uw gemoeden, Gy werd uit zijnen schoot gezegend met veel goeden.
  • Ziet hoe Vrou-Venus wicht, met zyn gevlerkte sprieten, De naarstige Diaan kan quetzen, noch door-schieten. Drijst stadig uwen knecht ten arbeyd, vroeg en spaad; Want luyheyd ontucht baart, en alderhande quaad.
  • Cupido en de Dood die sliepen beide t'zamen, Ontwakende, zy blind, elk anders schichten namen. De Dood, de bleeke Dood (wanneer wy 't regt doorgronden) Is het geregte loon, en straf van onze zonden.
  • In Momi scheel gezicht geen dingen zijn volmaaakt, Al schort maar aan den dans dat Venus toffel kraakt. De booze Lasteraars (waar zy ook zijn gezeten) Die lasteren het geen daar van zy zelf niet weeten.
  • Hier zit de Minne-moer, met haaren Zoon verzelt, Aan't vuur,t' wijl Bacchus dwaalt met Ceres langs het velt. Het geest den brassers vreemt (daar gy meê pleegt te loopen) Dat gy zo nucht'ren leeft, en schouwt der slempers hoopen.
  • t' Atheen' werd d'Overhand, den strijdbre Mars in Sparten, Apoll' by den Tyriers ge-eert van gantscher harten. In eenes Menschen beeld hebben zy Godes wezen Verandert en verkeert, ja dienst en eer bewezen.
  • De Liefdekens staan hier, ziet! hoe zy ons aampryzen Malkand'ren alle deugd en vrindschap te bewyzen. God is de Liefde zelfs (de liefde is 't hoogste loth.) Wie in de Liefde blijst, blijst eeuwiglijk in God.
  • De Weldaad driederley (ons tot een goed exempel) Werd heyliglyk ge-eert te Romen in den Tempel. De Weldaad nimmermeer uit uw gemoeden vaagt, Want zulk een offerhand den Heere wel behaagt.
  • Ey ziet! wat grooter Visch is hier in 't net gevischt: 't Is Pallas, door 't bedroch van Gierigheyd, en List. Die zich bekoren laat van 't goud dat hy ziet blikken. Door gierigheyd geraakt in veelderhande strikken.
  • Aanmerk hoe 't Avontuur de huyk hangt naar de winden, En niet met allen vraagt naar vyanden, noch vrinden. Mijn toevlucht is alleen de Heere der Heyrscharen, Geen quaad, noch ongeval kan my nu wedervaren.
  • Die arm is, en genoegt met zijn ontfangen lot, Het wank'lende Avontunr, in zijne strik bespot. 't Geen God gegeven had, dat nam hy t'zijnder tijd: Des Heeren groote naam zy hoog gebenedijd.
  • Zie hoe Hippomanes voor Atalanta loopt, Vermits zy, om het goud, den hoogsten prijs verkoopt. Zy loopen alle wel ter banen dat elk hijgt, Maar een van allen doch alleen den prijs verkrijgt.
  • Zie, hoe een Arme Man, te wonderlijk bezeert, Door een gelijkenis, den Keyzer heest geleerd. Neemt geen geschenken aan, van vyanden noch vrinden, Want zy des Rechters ooge, en 't ziende recht verblinden.
  • Ziet hoe Anchisis Zoon den Vader helpt in nood, En Nero, heel verwoed, zijn Moeder brengt ter dood. In eene wyze Zoon de vader zich verblyd, Maar in een godloos kind de Moeder droefheyd lyd.
  • Men hoord de Philosooph' den Keizer hier verklaaren Waarom de doode werd geriert met Lauwer blaeren. De sterf-dag is den Mensch veel beter in zijn smert, Dan zijnen eersten dag als hy geboren werd.
  • Ziet hoe den Assyrier verwijst gelijk een Kind, Zijn hand slaat aan de spille, en zijnen rooken spind. Doen Salomon zo veel boelagien had verkoren, Werd hy zo gantsch verwijst, dat alles liep verloren.
  • Merkt hoe recht vaardig dat Perillus raakt ter dood In zijnen kop'ren Stier, die hy voor and'ren goot: De goddelooze graaft den put naar zijnen zin, Maar als hy 't heest gedaan, valt hy daar zelver in.
  • Een schriklik Reuze-swaard hangt, aan een zyden draad, Geduurig boven 't hoost van 's Konings achtbre staat. Mijn herte is in mijn lijf beanxstet, ja het beest, 's Doods vreeze mijn gemoed aldus getroffen heest.
  • Neroos Tucht-meester ons hier schilderd naar het leven, Hoe hoogmoed werd verkleent, en ootmoed hoog verheven. Hy werd vernedert die zicht te verheffen poogt; Maar die hem zelfs verkleent, werd heerelijk verhoogt.
  • Ziet hier den yz'ren Eeuw, daar d'eene d'ander tergt, De Wereld is vol strijds, en heel in 't quaad ver-ergt. Des werelds vierde deel floeg Cain, en was niet wyzer, Hy bouden d'eerste Stad, en Tubal vond het yzer.
  • Zie hoe Pythagoras zyn disch verzorgt ter nood. Met eenen nap vol drankx, met akkervrucht en brood. De Dooper die den weg voor Godes Zoon quam banen, Hadde anders geene spijze als honig en sprinkhanen.
  • Ziet Socrates (eylaas!) besprongen van de boosheyd Der Wijven, met geduld verwinnen hun Godloosheyd. Veel liever wil ik noch by Leeuwen en by Draaken, Als by een booze Vrouw', mijn ruft en woonplaats maken.
  • Hoe dat Diogenes bewees (naar zijnen wensche) Dat eene naakte Haan was een Platonisch Mensche. Wie met zijn tonge niet in woorden missen kan, Die is gewis volmaakt; ja, een volkomen man.
  • Dees stomme beeldenis spreekt, (als eenen droom) De Boom is als de Mensch, de Mensche is als de Boom. Een yeder boom die niet draagt goede vruchten hier, Ten lesten werd gekerft, en dan verbrand in 't vyer.
  • Hier ligt Diogenes, en kiezet in zijn vat Het vrolijk Zonnen-licht voor Alexanders schat. Voor al 't Egipsche goed, voor Pharaos threzooren Heeft Moyses met Gods volk het aldernutst verkooren.
  • Ziet hoe Diogenes den Kroes aan eenen kant Weg-werpt, zo haast hy weet te drinken uyt zijn hand. Een goed genoegzaam hert; en Goddelijken zin, Is eenen grooten schat; en wel een rijk gewin.
  • Diogenes leert hier, dat zy tot geenen dagen Niet alle menschen zijn, die wel den name dragen. Ziet d'Ezel kent zijn Kribb', en d'Osse zijnen Heere; Maar Israël en weet van God noch van zijn leere.
  • Waarom de Philosooph zijn goud werpt in de haren, Dat zal u deze prent, en dit gedicht verklaren. Wie alles niet verlaat, en volgt mijn stappen vaardig, Is mijn lee-jonger niet, en is ook mojns niet waardig.
  • Ziet hoe de Philosooph hier aan de Tafel dut, En den gezonden Wijn heel zoberlijkken nut. O Zone! ik rade dy (uit zorge die ik drage) Gebruikt een weynig Wijns om uwe quade mage.
  • Het listig Monster Sphinx stelt Oepido te voren Een raadzel, 't welk hy raamt, dies dood het zich van toren De Mensch gelijk een Blom verwelket en vergaat, En blyvet nimmermeer in eenen zelven staat.
  • Ey ziet! hoe Zoylus hier zijns naasten feylen teekent, En alwat hy misdoet vergeet, en niet eens reekent. Hoe ziedy doch zoo licht de splinters, ô gy schalken! In 't ooge uws broeders, en vergeet uw eigen balken?
  • De Fransze Herculus hier aardig en perfekt, Met zijne zoete tong, de lieden tot zich trekt. Wanneer ik liefdeloos schoon spreke eens Engels taal, Wat ben ik anders dan een luydende metaal?
  • De Tong, het kleyne lid, (zoo Bias eens beveste Voor den Egiptschen Prince) ist quaadste, en ook het beste. Het leven en de dood die liggen onbedwongen Vrywillig in 't geweld en in de macht der Tongen.
  • Ziet hoe de Philosoph' zijn eygen tong af-snydet, Op dat hy zwijgen leere, en 't ydel spreken mydet. Die zijnen mond behoed, en zijne tong bewaart, Diens ziele niet met angst noch droetheyd werd beswaart.
  • Een leerlijk voor-beeld van een Schipper (na mijn oordeel) Die met zijn schade zocht zijns naasten meeste voordeel. Die 't koren zolder heest zijn vloekers en benyders, Maar die het mild verkoopt, heest veel gebenedijders.
  • Aanmerkt dir vonnis doch, hoe aardig en hoe naakte Een van drie Broeders naast des Vaders hert geraakte. Den twist die Salomon kon scheyden t'geender uure, Slist hy door middel van de levende natuure.
  • De Moeder die de Jeugd wil voor de roê verschoonen, Die schent haar aangezicht, en worgt haar eygen Zoonen. Die zynen Zone lieft, hem magtig zal kastyden, Op dat hy in den dag der oudheyd mag verblyden.
  • Terwijlen Hercles slaapt, aldaar hy is gelegen, Figuurlijk hem vertoont zijn twee verscheyden wegen. De weg na d'eeuw'ge dood is ruym, is breed, en wijd Maar enge en smal is 't pad dat tot den leven leyd.
  • Een algemeene leer van 't nieuwe boter-vat, Dat zijnen reuk behoud na 't eerste zap of nat. De leere die het Kind is in de Jeugd gegeven Gemeenelijk het zal behouden al zijn leven.
  • Gy ziet 't gebreideld Ros hier met een Vrouw beladen, Die elk verwondert heest met mannelijke daden. Bethulia, door Gods en Judiths tegenweyr, Nam Holofernes't hoofd, en floeg het gantsche Heyr.
  • Tomyrus Cyrum slaat, en werpt, geheel verwoed. Tot wraake van'er Zoon, zijn doode kop in 't bloed, De goddeloose Mensch leeft altijd in beswaren, Ook en weet de Tyran 't getal niet van zijn jaren.
  • Ziet hoe Ulissis maats en makkers met malkand'ren, Door Cyrces toover-drank, in wild gediert verand'ren. De Hond, is weêr gekeert tot zyn uitspouwzel ras, De Zeuge weêr in 't slijk als zy gewasschen was.
  • De daad Penelopis is een leerachtig voorbeeld, Want met haar kuyscheyd zy d'onkuyscheyd heeft veroordeelt. Een deugdzaam fijne Vrouw, die eerbaar is en kuisch, Is 't beste goed des Mans, en 't çierzel van haar huis.
  • 't Oprechte Vriendschaps Beeld drukt hier zijn eygenschappen Op 't alderlevenst uit, ô volget zijn voet-stappen! Een trouwe en oprecht vriend heeft lief tot allen tyden, En als een Broeder is altijd bereyd tot lyden.
  • Hoe twee gemakkers zijn malkand'ren trouw gebleven, En hebben in 's doods-nood d'een d'ander niet begeven. Waar zagmen grooter liefd' (hoe vurig zy oit brande!) Dan daarmen stelde 't lijf voor zijnen vriend te pande?
  • Empedocles bewijst hier met een kluchte fijn Dat daar het Vyerschaar slaapt, de Rechters Ezels zijn. Om dat Josiæ Zoon 't gerecht niet wil handhaven, Als eenen Ezel hy op 't veld zal zijn begraven.
  • Archilla heest uit liefde, den Broederlijker zorgen, Goedhertig zijnen Vriend geholpen in 't verborgen. Werpt met u rechterhand de gaven in Gods koffer, Dat zelfs de flinkker niets weet van uw heylig offer.
  • Hier ziedy't schoon voorbeeld, den grooten Roomsen Tempel Van 't menschelijck verbond ons tot een goed exempel. Het geen gy God beloost wild hem geenfins ontrekken, Want een mishagen heest den Heere aan de gekken.
  • Aanmerkt hoe Firmius, gelyk de dwaaze dooren, Ons zijne kracht laat zien, en zyne sterkbeyd booren, De sterke wachte zich (hoe krachtig hy zich noeme) Dat in zijn groote kracht hy niet te zeer zich roeme.
  • De sterke Milon hier aan ieder wil ontluyken, Dat elk verhoeden zal zijn gaven te misbruyken. Of schoon de Nazareen had veel gewelds bedreven, Zo bracht zijn sterkheyd hem ten laatsten dog om 't leven.
  • 't Is Tantalus die hier in't water werd gepeynt, Die dorst en honger lijd, en nimmermeer verdwijnt. Daar in de mensch misdoet, en zondigt in dit dal, Hy wederom zijn straf hier namaals dragen zal.
  • Een Schaap, Aap, Swijn of Leeuw de dronk maakt van den man Als 't nat is in zijn lijf, zijn wijsheyd in de kan. De wijn heel zoet en glad wel door de keele leekt, Maar in de buyk hy dan gelijk een Slange steekt.
  • Den Dolphijn in het Meyr bewogen van de snaren, Den Harper Arion draagt door de blaauwe baren. Dry dagen Jonas in den Walvisch was gedolven. Die eindelijk hem weêr spoog uit de water golven.
  • Hier zit Policrates, die der Fortuinen rad Gestaadig mede liep, en nimmer onspoed had Den dwaze mag geluk noch voorspoed baten niet, Maar zal ten lesten hun noch brengen in 't verdriet.
  • 't Kleyn Vischken Remora kan lichtelijk terstond Bekrygen een groot Schip, en stooten 't in den grond. Gaat vraagt uw Moeder d'Aarde op dat zy 't u bediede, De Visschen zullen u vertellen het geschiede.
  • Demosthenes hier by gelijkenis verklaart, Dat zonder Wijzen niet een Stad mag zijn bewaart. Veel beter wetenschap dan kracht in hare werken; De Wijze van gelijk is beter als den sterken.
  • Leergierige leert hier, aan een geçierde Rave, Dat gy u niet verheft in iemands anders have. In çierlijk schoon gewaad verheugd uw niet al t'seffen, Nog wil uw in den dag der eeren niet verheffen.
  • De moordische Harpy gestelt tot ieders baak, Hoe des versag'nen bloed in 't eynde roept om wraak. 't Swaard in uw scheede steckt, want wie daar mede slaat, In 't eynde daar in valt, en jammerlijk vergaat.
  • Apuleius zijn huyt met toover zalf besmeert; Des hy een Ezel word, die elk met slagen eert. Doen Satan Jacobs huys tot tooverye bragt, Nam God hun midden weg uit 't menschelijk geslagt.
  • Der tooverschen gespook u deze prent uitwijst, Zoo eysselyk om zien dat 't hayr te bergen rijst. Der toovenaren lot, met zolpher, vuur en rook, Is in den Helfchen poel, vol brands en vol gesmook.
  • Van 't Water en van 't Vuur een kluchtige verhaling, Waar uit wy naakt verstaan der Heyd'nen blinde dwaling. Gants ydel is den mensch, en blind gelijk een rotz, Die, in zijn hart, niet heest de kennis onses Gods.
  • Hoe eenen Herder eerst het levendige Beeld Der schoone Schilder-konst in Grieken heest geteelt. Een essen Tafel neemt, en luystert na mijn stem, Trekt daar naa 't leven op de Stad Jerusalem.
  • Schoen-maker luistert hoe de kloekste Schilder-geest U allen blyven leert by uwen houten leest. Een ieder blyve in 't geen (zoo lange als hy hier leest) Daar hem de lieve God zelfs in beroepen heest.
  • Ziet hoe twee Schilders hier, elk een om 't beste deel. Vast schilderen om strijd met 't verwige pençeel. Hun werken zullen in der kostenaren hand Altijd geprezen zijn, van 't eene in 't ander land.
  • Vier Uiterste
  • Raadzel des digters
  • Register. Der Konst-platen en Beschrijvingen.
  • Zeitungsausschnitte
  • Binding

Full text


des Menfchelìjken leuens 
DOen / Ipuleìtts zig met toover - vet befmeerde in cenen Etcì hy lichamelijk verkeerde , 
En looptzonaar den dalle , om eten uitdekreb Daar hy geftooten werdopzijne mag're reb Van zijn beflagen Paard : diesvlugthy tot Hippone 'tGoddinnen ßeeld , 't welk daar ftaatin den dal ten toonej Op dat door middel van de roozen ( zohy waant ) 
Daar 't beeld mede is geeiert , zijn vorige gedaant Hy dus bekomen mogtimaar nauw ligt hy zijn voeten Ofden ftal - jongen komt hem met ftoHlagen groeten , Zoo lange dat hy hoort een wonderlijk gedruifch Van dieven , die terftond befette't gamiche huys , 
En rooven zoo veel fchats , en rooven zoo veel goeden , Dat neffens hunnen laft zy defenEzel loeden : 
En ftouwen hem zo voorts met kluppel - flagen vaft , 
Langs eenen fteylen weg , met fulken fwaren laft . 
Thilebum dient hy nu , nu vlugt hy gauwe en wakker Voor 'c mes van eenen Kok , nu dient hy eenen Bakker^ Nu eenen Hovenier , nu draagt hy opzijn ruig En mager rugge - been eens Krijgcrs wapentuig , 
Nu zal den armen Muil des Ridders Zadel vuren , & c . En ondertuiTchen heeft zoo duizend avonthuren In zijne beeft'lijkheyd : de kommer en d'ellend , 
De flagen , 't ongemak , en honger neemdgeen end' 
Daar meé hy werd befwaart , nu kleuntmen hem met ftokken , Nu is hy in doods nood , nu rot hy van de pokken , 
Zoo lange dat op 't left hem Ceres komt te baat , 
En door een roofen - hoed brengt in zijn eerfte ftaat . 
„ Maar zegt my zang - Goddinne , als ik hier recht naar vorlTche „ Wat voor geheymenis fchuylt hier onder deze fchorffe „ Die willig zijnen hals buygt onder 't inoode jok , , Der zonden , werd bekîeed met eenen Ezels rok , „ Verlieft zijn menfch'lijkheyd , en met veel ongemakken „ Door's werelds wilde wout reyft met veelfware pakken : Zijn vryheyd is hy quyt , en maakt alzoo getroft ; , Een Ezel van zig zelfs , die om den mag'ren koft , , Zoo grooten ílaverny en dienftis onder worpen , 
„ Hydwaalt , hy rent , hy looptdoor Steden en door Dörpen , „ In duyzenderky pijne , in duizenderley imert , 
„ Tot dac dat hy moe geilaaft in 't left aandagtig werd ; } JBedenkende hoe hy zijn mensheyd heefc verloren , 
, , Dieshy de Godheyd bid om weer te zijn herboren : 
„ En als hyzoo 's vleefch luft ( den fchoonen Roozen - hoed , , Die m'uit doornen plukt ) verllind in zijn gemoed , „ Hy tot zig zelven komt , en werd , naar zijnen weniche , „ Van eenen ílaaífchen Muy ) , weer tot een vrye menfehe . 
* 37 
T 2 
Dér 
KbK 
2 3 
evp - 3z 
10 11 12 13 14 
15 
err
	        

Cite and reuse

Cite and reuse

Here you will find download options and citation links to the record and current image.

Monograph

METS MARC XML Dublin Core RIS IIIF manifest Mirador ALTO TEI Full text PDF DFG-Viewer Catalogue record
TOC

Chapter

PDF RIS

Image

ALTO TEI Full text
Download

Image fragment

Link to the viewer page with highlighted frame Link to IIIF image fragment

Citation links

Citation links

Monograph

To quote this record the following variants are available:
URN:
Here you can copy a Goobi viewer own URL:

Chapter

To quote this structural element, the following variants are available:
Here you can copy a Goobi viewer own URL:

Image

URN:
URN:
Here you can copy a Goobi viewer own URL:

Citation recommendation

Vondelen, Joost van. Toonneel Des Menschelyken Levens. of De Vernieuwde Gulden Winkel; Waar in Door Poetische, Historische, Morale, En Schriftuurlijke Leeringen, Den Mensche Vertoont Werd, Hoedanigh Hy Zijn Leven, Handel, En Wandel, Zediglijk, Eerbaarlijk En Vermakelijk Zal Overbrengen. Door J. V. Vondelen. Alles in Aangename Maat-Dichten, Met Verklaringen in Prose Gesteld, En Met Konst-Platen, En Beeldenissen Verciert. Amsterdam: Lamsvelt, 1699. Print.
Please check the citation before using it.

Image manipulation tools

Tools not available

Share image region

Use the mouse to select the image area you want to share.
Please select which information should be copied to the clipboard by clicking on the link:
  • Link to the viewer page with highlighted frame
  • Link to IIIF image fragment