D : M . 'jícn JAN VANDER VEEN , Op íljn ADAMS APPEL , DE weet - lufttot hetgeende Menfchc niet moclit weten , Verruckten 't eerfte paer , en deed het roeckloos eten Van d afgekeurde vrucht ; 't welck , over hun geflacht , Njet dan ellendigheen en jam'ren heeft gebracht . Dit hebt ghy , Geeftigh Man , ten bake van ons leven , Door Zinne beeiden hier te kennen willen ge ven , * t Quaet , dat door't opene der doofen van Pandoor , In d'ope lucht verdween , fteltghy ons duyd'lijck voor , Toch foo ghy ftaet naar lof , en eer foeckt te behaalen , Verpijnt u oock om dus de deughde af te maalen , En , onder alle , die , gelijck d'Afchreéer fchreef , Op't ondarft van de boom der doofe zitten bleef . Nostra Damiís L^n . Q P JAN VANDER VEENS tA D A U S i / ZPPEI , D Oen jimpbiott depots en Suenen kofi Verleyen , En teinmen met de luyt denTyger en de Leeirto : £m Orpbeigcklacb de Helle kreegh aetih fchreyen , En W¿eri fijnclt eys , daer Vas de gulden eeuw . Kit KbK EVP - . 3Z